Johan
J.H. Zevenbergen, 2003. foto: Rik Messenmaker.
“Het ruikt allemaal naar verf”.
Interviews met Johan Zevenbergen (1949 – 2003), samengevoegd, herschreven en aangepast door Hielke Zevenbergen
Waar het schilderen begon.
De abstractie in het landschap heeft me altijd heel erg geïntrigeerd, ondanks dat het in de begin jaren heel figuratief was wat ik schilderde. Het ging mij toen met name om de structuren, om de diversiteit aan vormen die er bestaan. Ik heb dat in het begin heel naturalistisch weergegeven.
Ik begon met mensfiguren te tekenen, gewoon onderzoekend. Hoe geef je dat weer? De techniek en de uiteindelijke kick om het te zien ontstaan. Tevens het ontwikkelen van mijn vaardigheden. Zoals een kind dat ook doet. Ongestructureerd, er zat geen enkele lijn in. Een behoefte, impulsen die niet zijn te onderdrukken. En dat begon met het tekenen van figuren, dat lag schijnbaar dichtbij.
Als snel verscheen het landschap. Ik begon met zeezichten. Gefascineerd door de structuren die ik waarnam, zandstructuur, zeestructuren, de lucht, die combinatie daarvan. Over het algemeen toch ook wel op zoek naar een abstracte oplossing.
Ik kan me maar moeizaam herinneren waar het figuratieve werk abstracter is geworden. Het ging heel natuurlijk. Op een gegeven moment heb je die bekende wereld wel gehad.
Ik voegde iets toe aan de werkelijkheid, of haalde juist iets weg. Maar ik zocht uiteindelijk toch een soort brug tussen die innerlijke en buiten wereld, ik wilde voorbij aan ideeën en leukigheid. Ik heb een hoop werk gemaak dat vooral leukig was. Soms een beetje politiek of dan weer iets maatschappij kritisch.
Te oppervlakkig, voor mij dan, zonder oordeel. Je kunt van idee naar idee stappen, en dat doen veel schilders natuurlijk. Steeds maar de impulsen van buitenaf en daar een idee bij hebben.
Toen ik voor het eerst werk van Bram van der Velde zag, beleefde ik echt een shock, door het hele lichaam. Dat werk is zo waanzinnig breed en veel, alles omvattend en tegelijkertijd stelt het geen pest voor. Het duidt niets direct aan. Alles behalve een idee.
Nederlandse schilders zijn over het algemeen hele platte schilders. Nu is het ook een heel plat landschap, maar ze schilderen vrij plat, met weinig diepte, weinig perspectief. Er zit over het algemeen wel gelaagdheid in maar het zijn platte schilders.
Het werk van Mondriaan is heel naleefbaar, de ontstaansgeschiedenis is zichtbaar, de totstandkoming. Een heel zichtbaar en logisch te volgen patroon van wat hij gedaan heeft. Een heel heldere geest die Mondriaan. Misschien wel een te subtiele geest. Ik mis de chaos in zijn werk. Het is zo licht, zo hemels bijna. Wonderlijk mooi werk, erg belangrijk werk wat mij betreft, maar het staat niet zo dicht bij mij.
Exposeren.
Wanneer je twintig werken meeneemt en er maar tien komen te hangen moet je toch tien van je kinderen opzij zetten! Het is moeilijk om te kiezen tussen schilderijen, er bestaat geen mooi en mooier. De werken zijn anders, maar ik heb niet met het ene werk meer verbinding als met het ander.
Moeilijk om daar een selectie uit te maken. Ik wil ze allemaal wel laten zien.
Ik selecteer de werken precies zoals ik schilder.
Hoe verhouden ze zich tot elkaar. Wanneer ik twee werken naast elkaar hang versterken of verzwakken ze elkaar. Of ze vreten elkaar op.
Je werkt met kleur en compositie, het is een kwestie van veel schuiven.
Soms wil je bijvoorbeeld vier of vijf werken ophangen, maar je komt erachter dat drie werken beter is. Dan moeten er twee weg, dat is moeilijk en spannend. Dit resulteert uiteindelijk in een “Wat maakt het eigenlijk uit” . Het moet klaarblijkelijk zo.
Een opening zegt me eigenlijk niets. Ik hoef daar ook niet bij te zijn. Voor mij is het gebeurd wanneer het eenmaal hangt, dan is het klaar. Wat er daarna mee gebeurd is een ander verhaal.
Ik kom uit beleefdheid. Zo erg is het ook weer niet, maar het is niet mijn hoogtepunt. Als er maar geen speeches worden gehouden, dan los ik liever op in het niets.
Verdwalen en niets doen.
Soms moet je een tijd niks doen, rust nemen. Dan afwachten of en wanneer er zich iets voordoet, dit wachten is vaak belangrijk. Vaak is het niet schilderen belangrijker dan werken. Voor mij althans.
In het niets doen, het niet schilderen, kan zich veel aandienen en voordoen. Ook tijdens het schilderen, maar in de leegte van het niets doen is dat anders. Dan is er ruimte om nieuwe dingen te laten ontstaan. Door helemaal niets te doen, kan je openstaan voor nieuwe impulsen, met een wijde blik de wereld in kijken.
Niets doen is natuurlijk moeilijker dan doen, een confrontatie met je eigen onrust. Zodra je iets doet, wanneer je een penseel oppakt is er een handeling, dat is leven wat je dan voelt. Maar het niets doen, het wachten, in dat moment is alles daar en jij bent hier. De waarnemer en het waargenomen. Er zit een kloof tussen. Dat kent iedereen wel.
Zoals een kind het leven leeft, een kind kijkt nieuwsgierig rond en absorbeert alles. Dat is ook een soort van leegte, niet met een hoofd vol ideeën de wereld in kijken.
Met deze houding gaan schilderen is vaak lastig, maar dan kan zich wel veel voordoen. Zo werk ik graag en dat vind ik spannend. Ik weet van te voren niet wanneer en waar ik een lijn zet, waar ze begint, waar ze eindigt.
Tijdens de wandelingen die ik maak, kan je bij elke boom die je tegenkomst denken; Zal ik nou links of rechts gaan? Zo schilder ik eigenlijk, tenminste, zo BEN ik langzamerhand gaan schilderen.
Voorheen schilderde ik vanuit ideeën. Allemaal heel erg leuk en interessant maar het hoort minder bij mij.
Ik verdwaal graag. Het is soms angstig, tijdens het verdwalen wordt de wereld ineens heel echt. Ik ben als kind een keer verdwaald in een bos, toen werd de wereld ineens heel echt, een echte boom en echt beest. Heel spannend.
Het is voor mij belangrijk dat ik tijdens het schilderen dingen ervaar die je niet kent maar herkent. Je moet het toeval kunnen toelaten.
Je heb uiteraard wel een aanleiding nodig, maar wel zo min mogelijk.
Die wandelingen, die tekeningen, zijn handvaten waarmee ik in mijn atelier verder ga.
Ik zet zo’n tekening dan op het doek, volg een tijdlang het proces tot er een moment komt dat ik het omdraai. Ik vernietig het weer. Om zo toch weer iets nieuws te ervaren en toe te laten. Ik breek het weer af.
Zoals dat werk daar, dat grote doek, is een kwartslag gedraaid. Het is rechtopstaand een bospaadje, dat was het uitgangspunt, een boslaan. Het was mooi, maar het was een bospaadje, abstract benaderd dan. Dat kende ik al, dus heb ik het werk op een gegeven moment gedraaid. Toen verdween het paadje en werd die wandeling zelf zichtbaar. Er kwam ineens een figuur in. De ervaring van zo’n wandeling, hoe je de voeten op de grond zet, de geur en kleuren. Het is een verrassing wanneer dat gebeurd. Dat is prachtig, dan haak ik daar verder op in en laat ik het oude los.
Je voelt dan dat je een stapje verder gaat, je raakt iets dat betekenisvoller is dan waar je in eerste instantie begon. Al het voorafgaande is nog steeds aanwezig in dat schilderij. Er komt iets onbenoembaar boven, iets dat niet meer direct herleidbaar is, iets persoonlijks. Hoe ik daar gelopen heb, het gevoel dat ik beleefd heb.
Wanneer iemand het resultaat aanschouwd, de voorgeschiedenis niet kent, zal diegene het ervaren en voelen. Het is een soort energie die zich opslaat in het werk.
Al deze voorafgaande gebeurtenissen, de geschiedenis, net als de aarde en zijn geologische tijdsschaal krijgt op een geven moment zijn vorm zoals die is, het is een soort erosie. Het is laag over laag over laag. Zo zien rotsen er ook uit, de schors van bomen, gelaagdheid, en dat heeft een schilderij ook. Je voelt en ziet wat er aan voorafgegaan is.
Beeldende kunst is natuurlijk beeldende kunst, zodra je dat met woorden probeert te benaderen faal je natuurlijk altijd. Daar is beeldende kunst voor, om dat gat op te vullen.
Optisch gemengd.
Hierbij speelt het idee geen enkele rol meer. Het idee bestaat nog wel maar heeft een heel andere rol gekregen, het is ondergeschikt geworden. Uiteindelijk gaat het enkel en alleen maar over het schilderen. Wat doe je met de verf?
Dat is het meest interessant voor mij, het proces, het is toch iets… Het heeft veel met toveren te maken, de verwondering die een kind bij een goochelaar heeft, de magie. Dat is wat me steeds doet terug keren naar het schilderen, de verrassing.
Steeds belangrijker wordt niet zozeer wat ik schilder maar hoe ik het schilder. Het hoe word steeds belangrijker. Het idee raakt ondergeschikt. Wat ik schilder komt vanzelf naar voren, tijdens het schilderen kom ik het doel wel tegen, ik herken het op een gegeven moment. Hey! dat is wat ik zoek!
Werken vanuit een idee is een ander proces. Het begin is vaak sprankelend, interessant. Je begint eraan en na verloop van tijd heb je het idee verwezenlijkt. Dan ervaar ik vaak een vorm van teleurstelling. Geen verassing, ik ken het al. Het heeft al die tijd in mijn kop gezeten.
Ik ben begonnen met schilderen door alles maar beet te pakken, als een kind, uit nieuwsgierigheid, onderzoekend. Uiteindelijk na twintig jaar schilderen kom ik terug op Gouache en olieverf. Dat zijn de twee technieken die me het meest aanspreken.
Bij voorkeur gebruik ik Gouache, dat is mooi, het liefs dun, glacerend, heel veel lagen over elkaar. Transparante lagen. Gouache is juist ontwikkeld om die dekkend te gebruiken, Plakkaatverf, maar ik ga er op dezelfde manier mee om als olieverf. Ik meng weinig.
Als ik een kleur opzet en laat drogen ga ik er met een transparante kleur overheen. Het wordt als het ware ’optisch gemengd’. En niet direct op het palet, maar door de gelaagdheid. Het licht mengt het. Hierdoor blijf je ook alle onderliggende lagen zien, deze schemeren er doorheen. Dit is natuurlijk makkelijker te bereiken met olieverf. Want Goauche lost op in water, dus je kunt maar een haal zetten, zodra je dat herhaalt lost de onderliggende laag op en krijg je een soort vermenging.
Notities tijdens wandelingen.
Ik had eigenlijk nooit buiten getekend. Ik doe dit sinds een jaar of twee.
Ik gaf les in Toscane, daar ben ik eigenlijk voor het eerst schetsen gaan maken. Ik wist eigenlijk niet wat ermee aan moest, wat moest ik eruit pikken, maar door het te doen ontdekte ik wat zocht. Zonder een idee. Klakkeloos tekenen, noteren van dingen. Ik vergelijk het met muziek, zoals je noten kunt noteren, zo noteer je klanken uit de natuur. Althans, zo heb ik dat ervaren. Pas maanden later zag ik de tekeningen terug en ze intrigeerde me enorm, ik dacht: Als ik kon schilderen zoals ik teken. Dat is wat ik eigenlijk zoek.
Terwijl ik helemaal niet met dat uitgangspunt ben gaan tekenen.
De vormen die je tegenkomt tijdens die wandelingen, die rijkheid, dat verzin je niet. En je struikelt erover, het ligt daar allemaal voor het oprapen.
Die notities zijn een soort aftasten van de werkelijkheid. Het gaat erom dat je jezelf blijft verbazen, de verassing van wat er op papier gebeurt. Niet sturen, gewoon laten gebeuren.
Je kunt ook gewoon op een plek blijven zitten en dan nog vind je steeds een nieuw stuk waar je iets mee kunt doen. Je kunt zelfs je hele leven op een plek blijven zitten, het maakt op zich niet zo veel uit, of je nu de hele wereld afreist of voor die ene plek blijft zitten. Het is ZO divers en rijk aan vorm en kleur. Dat bedenk je niet.
Het is een aanleiding om te kunnen werken. Ik moet steeds iets hebben waardoor ik kan beginnen, na een aantal krassen op het papier gezet te hebben, gaat het zijn eigen leven leiden.
Waarnemer en waargenomen.
Ik ervaar vaak een afstand die voelt alsof je bent afgescheiden van de rest, ik ben opgesloten in mijn zijn, in mijn individu. Dat voel ik vaak heel erg. Dat kan ik heel erg voelen soms. Anderen mensen hebben dat helemaal niet.
Contact met de wereld om je heen proberen te krijgen, een dialoog aan te gaan. Ik moet daar iets mee…
Ik verwonder me over het algemeen over van alles, het is natuurlijk een waanzinnig gebeuren om je heen.
Een intrigerend, onbegrijpelijk gebeuren, en het is allemaal daar…allemaal buiten jezelf. Daar MOET ik iets mee doen, een soort contact krijgen, ik moet er iets mee, anders blijft het maar daar en ik hier.
Als ik aan het werk ben, heb ik er verbinding mee, dat is leven, dan heb ik er verbinding mee. Dan ervaar ik die afstand niet.
Zodra ik stop met werken, komt dat gevoel weer terug. Dan kom ik mezelf direct weer tegen, ik val dan terug op mijn ik.
Tijdens het tekenen of schilderen, en vooral wanneer ik buiten teken, dan ben ik in beweging, dan ben ik het gebeuren, je gaat op in het geheel, je bent onderdeel van wat gebeurt.
Ik ervaar dat vooral in het landschap, daar ligt mijn affiniteit, omdat een landschap zo ontzettend abstract is. Het is volledig onbegrijpelijk, volledig abstract.
De werkelijkheid is gewoon abstract.
De stad is vormgegeven, heeft een soort persoonlijkheid, ik heb daar veel minder mee. Tot nog toe. Wie weet komt dat nog, het is eigenlijk een onontdekte wereld. Ik voel me in ieder geval een stuk minder prettig wanneer ik door de stad loop in vergelijking met een landschap.